Pim is mijn broer en wij droegen altijd strakke zwembroeken. Iedereen vond daar altijd wat van, maar wij niet.
Mijn oude kamertje is mijn kamertje niet meer. Het is nu de kamer van Lou, mijn nichtje.
De poortjes waren onze vluchtroutes voor als we kattenkwaad uithaalden. Door de schuttingen kon je ook mooi gluren naar meisjes.
Pim en ik speelden vaak een balletje tegen de muur van de buren. De garagedeur maakte wel een flink lawaai, dus moesten we soms in het poortje wegrennen.
Op deze trampolines heb ik nooit gesprongen.
De broer van mijn buurjongen Bob was gabber en ik was skater. In zijn kamer hingen posters van Thunderdome en in mijn kamer hingen posters van The Beatles. Gabbers en skaters gingen niet goed samen, maar omdat ik veel met Bob speelde werd dat vergeten.
Wanneer we met Patta gingen vissen in de gracht bracht oma San altijd nougat chocolaatjes en gemberbier.
Bij Patta en oma San mochten we zoveel eten als we wilden. Kippenpoten, hamburgers, het was altijd in overvloed. Oma San is nu dood en het huis is verkocht. Patta woont nu op een boot en kan niet zo goed meer lopen, maar als ik langskom staan de pannen op het vuur.